"De loopgraven lagen achter ons huis"

Als jong meisje maakt Tilly van der Vleuten-Hellings (89) uit Schijndel de oorlog bewust mee. Duitsers die door de straat marcheren, granaten die fluitend over je hoofd vliegen en boerderijen die in brand staan. De beelden staan helder op haar netvlies. “In het begin van de oorlog zochten Nederlandse soldaten onderdak bij onze buren. Omdat ze honger hadden kwamen ze bij ons vragen of er wat te eten was. Mijn moeder gaf ze eieren die ze zelf bakten. Een kapitein zag het en stuurde de soldaten weg. Veel te gevaarlijk, vond hij.”

[Een kortere versie van dit verhaal verscheen in het Magazine 80 jaar vrijheid - herdenken en vieren in Meierijstad, september 2024.]

Een Joodse vrouw kwam huilend melk halen

Tilly van der Vleuten zit vol met anekdotes over de oorlogsjaren, die volgens haar overigens redelijk rustig verlopen. Ze gaat naar school bij de nonnen en speelt met haar vriendinnen. “Omdat we zelf een boerderij hadden met melkkoeien, vleesvarkens en kippen hebben wij nooit honger gekend. Er was een groentetuin en de boomgaard hing vol met appels, peren, pruimen en perzikken.” Dat geluk had niet iedereen. Ze herinnert zich nog goed dat een Joodse vrouw met een vierjarig kindje elke dag melk kwam halen. “Op een dag kwam ze huilend aan. Ze moest zichzelf de volgende dag om drie uur melden en met de trein mee, maar dat wilde ze niet. Ze was zó bang. We weten allemaal waar die treinen naartoe gingen…”   

Kostbare spullen verstopt onder de grond

Als met Operatie Market Garden op 17 september 1944 in deze regio de bevrijding wordt ingezet verandert Schijndel toch nog in een oorlogsgebied. Deze periode staat bekend als de ‘Granaatweken’. Het dorp, in handen van de Duitsers, ligt enkele weken in de frontlinie. De bezetters en de geallieerden bestoken elkaar met granaten. Veel daarvan vallen in Schijndel neer met alle gevolgen van dien. Meer dan 300 huizen worden verwoest en nog eens 300 raken zwaar beschadigd. Er vallen ook slachtoffers.

Inwoners zoeken beschutting in kelders of vinden onderdak in de omgeving. Kostbare spullen zoals meubels, serviesgoed en een naaimachine worden door Tilly’s vader nog snel achter het kippenhok onder de grond gestopt. “We durfden thuis niet meer te slapen en kropen achter de hooiberg. De honger werd gestild met appels die vlug werden opgeraapt.”

‘Dan schieten we haar wel kapot’

De Duitsers sommeren iedereen om hun huizen te verlaten. Ook de oude moeder van de buurman moet er aan geloven. “Ze is slecht ter been en wilde niet weg. De soldaten zeiden: ‘Geen probleem. Dan schieten we haar wel kapot!’ Dat maakte enorme indruk.” Het gezin vlucht met een kar vol met huisraad richting Gemonde. “We waren amper een paar honderd meter onderweg of we passeerden al drie boerderijen die in brand stonden.”

Bij een neef van haar vader aan de Gemondseweg worden op de schuur slaapplaatsen ingericht. Zij begrijpen niet waarom Tilly en haar familie zo angstig zijn. Dat beeld verandert volgens haar snel als er steeds meer vluchtelingen komen en het geknal steeds dichterbij komt. In de Elde verblijven ze met 64 anderen in twee schuilkelders. “Ondanks het gevaar ging mijn vader elke dag op en neer om het vee te voeren. Daar zag hij dat de kanonnen, tanks en mitrailleurs rond ons huis stonden opgesteld. Het werd steeds gevaarlijker om te gaan.”

Dat gold ook voor de situatie rond de schuilkelder. Granaten ploften steeds vaker in de buurt neer. “We hoorden ze aankomen. Drie mensen die bij ons wilden schuilen zijn een keer geraakt door scherven in de knie, been en schouder. In de wei ernaast werden eens vijf koeien en een paard gedood. Die werden dan geslacht en opgegeten.”  

‘We waren bang dat er geschoten zou worden’

Tilly herinnert zich ook een situatie met een medewerker van het Rode Kruis, die ook in de schuilkelder verbleef. “Hij reed dagelijks met mensen die gewond waren richting ziekenhuis Lidwina aan de Boschweg. Op een gegeven moment kwamen er twee gewapende Duitse soldaten die zijn paard en wagen vorderden. Wij stonden er in een kring, met zo’n honderd mensen, omheen. De sfeer werd steeds grimmiger. We waren allemaal bang dat er geschoten zou worden. Uiteindelijk mocht de Rode Kruis-medewerker zijn paard houden als hij binnen een kwartier een bewijs kon tonen. Als een gek fietste hij naar het Lidwina en kwam met het vereiste papiertje terug.”      

Niet alle Duitsers waren volgens de Schijndelse slecht. “Zo was er een soldaat, Albert heette hij, die regelmatig melk kwam halen. Als kinderen spraken we dan wel eens met hem. Hij bekende dat hij zich zo snel als het zou kunnen over wilde geven. ‘Ik wil ook naar huis, naar mijn vrouw en drie kinderen’, zei hij.”

Varkenskoppen voor de ramen

Na zes lange weken keren ze terug naar huis. Ze treffen een puinhoop aan. Veel is verwoest en vies. Varkenskoppen staan voor de ramen. “Na een grote schoonmaak en provisorisch herstel konden we er weer wonen. Omdat het huis van de buren helemaal was weggevaagd hebben die nog een tijd bij ons ingewoond.”    

Van het stof van parachutes die in de wei worden gevonden wordt voor Tilly een mooi wit jurkje gemaakt. Langzaam neemt het leven weer zijn normale beloop. Gevaar loert er echter nog lang. Zo wil haar broer een stuk land omploegen en komt daarbij in de grond van alles tegen. “Ook van die ‘bollen’. Dat bleken landmijnen te zijn. Levensgevaarlijk. Ze waren niet afgegaan omdat ze te zwaar waren. De opsporingsdienst heeft ze later opgeruimd.”   

Zwijgen is goud

Op haar 65e verhuist Tilly naar haar huidige woning in Sint-Oedenrode waar ze zich hobbymatig, niet onverdienstelijk, toelegt op allerlei kunstvormen. Enkele fraaie werken in haar gezellige huis zijn daar het bewijs van. Zoals een schilderij van de ouderlijke boerderij in de omgeving van het Plein in Schijndel. Over de oorlogstijd praat ze niet veel meer. “Dat werd ons als kind al op het hart gedrukt. Spreken is zilver, zwijgen is goud.” Dat er nog steeds veel aandacht is voor de oorlogsjaren vindt ze prima. Oorlogsfilms en -documentaires laat ze aan zich voorbijgaan. “Dan zet ik de televisie af. Ik heb er zelf genoeg van gezien. De loopgraven lagen letterlijk achter ons huis.”