"Vrijheid kun je pas waarderen als het je ooit is afgenomen"
Het is een winterse dinsdagochtend in Mariaheide. De stoelen van groep 7/8 van basisschool Maria Ter Heide staan in een kring. De leerlingen van juf Elise leerden de afgelopen periode over de Tweede Wereldoorlog. Ze kennen het verhaal van Anne Frank. Vandaag krijgen ze bijzonder bezoek in hun klas. Een Joods onderduikmeisje dat de oorlog overleefde komt tachtig jaar later haar verhaal vertellen.
Wel vergeven, niet vergeten
Renée Wolf-Pinto, een kwieke Veghelse dame van negentig jaar, stapt het klaslokaal binnen. Ze mag vooraan in de klas plaatsnemen. "Verstaan jullie me zo goed, of zal ik de microfoon in mijn hand houden," vraagt ze vriendelijk. Een van de leerlingen antwoordt beleefd: "Wat u het fijnst vindt." De kinderen worden stil, Renée begint aan haar verhaal. Over het ontstaan van een wereldoorlog waarin miljoenen Joodse mensen en andere minderheden werden vermoord. En hoe zij deze verschrikkelijke jaren als jong meisje heeft ervaren. "Zolang ik het kan, wil ik hierover blijven vertellen. Wat er is gebeurd mag nooit vergeten worden. Je kunt wel vergeven, maar niet vergeten. Laten we proberen liefde en harmonie in de wereld uit te stralen."
Steeds minder kinderen in de klas
Het persoonlijke verhaal van Renée begint in 1940. "Acht jaar was ik, toen de oorlog hier begon. Mijn zusje Jetty was negen jaar. De eerste twee oorlogsjaren konden we nog min of meer 'gewoon' leven. Alle Joodse mensen kregen een Davidster op hun kleding. Daar was ik eigenlijk best trots op. Ik begreep nog niet wat het betekende. We moesten ook naar een andere school, met alleen Joodse kinderen. Toen begonnen de deportaties naar de kampen. Iedere keer kwamen er minder kinderen naar school. Het werd te gevaarlijk, we moesten onderduiken. Dan ga je ergens naartoe waar ze je niet kunnen vinden."
Achttien onderduikadressen
"De eerste maanden zaten mijn zusje en ik op wel achttien verschillende schuiladressen in Den Haag. Zonder onze ouders. Vaak werd zo'n adres verraden. Dan werden we midden in de nacht als een postpakketje achterop de fiets geladen. Weer naar een volgende plek. Een van die adressen was een psychiatrische inrichting, waar mensen schreeuwden. Dat was voor ons natuurlijk heel angstig. Op een ander adres, waar veel mannen woonden, leerde ik overhemden strijken. Soms gingen we met honger naar bed. En we waren altijd bezorgd om onze ouders. Waren ze ook ondergedoken, en waar zaten ze dan? Bij het slapen gaan vertelden mijn zusje en ik elkaar dat pap en mam ons deze avond vast nog even welterusten zouden komen zeggen. En dan vielen we in slaap, hand in hand."
Steun en warmte bij elkaar
"Na al die omzwervingen werd een vast onderduikadres geregeld voor mijn zusje en mij. Een echtpaar zonder kinderen wilde ons wel in huis nemen. Zo kwamen we bij tante Stien en oom Kees in Amsterdam terecht. Daar verbleven we twee jaar, met vallen en opstaan. Dit echtpaar werkte in het onderwijs en regelde dat we naar school konden gaan. Ze waren wel zorgzaam, maar het was weinig liefdevol. We hebben nooit een aai over onze bol gehad. Maar mijn zusje en ik hadden elkaar. Dat kan ik niet vaak genoeg zeggen. We vonden steun en warmte bij elkaar."
Brabants weeshuis
“Tijdens een van de zomers zouden mijn zusje en ik een paar weken gaan logeren bij een boer op het Brabantse platteland. Bij het contactadres waar we ons moesten melden, een bakker in Oisterwijk, ging het mis. De Duitsers hielden deze plek in de gaten en wij werden opgepakt. We vertelden dat we geen ouders meer hadden, zodat ze niet naar hen op zoek zouden gaan. Niemand mocht weten wie we echt waren. Tijdens de oorlog gebruikten we een andere achternaam: Peters in plaats van Pinto. We kwamen in weeshuis Mariënburg in Den Bosch terecht. Ondertussen werd naar ons gezocht door de ondergrondse. Met veel moeite wisten ze ons weer terug te halen.”
Hongerwinter in Amsterdam
“We kwamen weer terecht bij tante Stien en oom Kees in Amsterdam. Ze hadden ons tot dan toe beschermd tegen de Duitsers. Maar in de hongerwinter hadden ze geen eten meer. Op een ochtend werden we met ons koffertje op straat gezet. Ze vertelden ons waar we naartoe moesten gaan: naar de Koepok inrichting, achter Artis. Daar zou vast eten voor ons zijn. Ik zie ons nog lopen door de stad. Hand in hand, door een dik pak sneeuw. Het was hartstikke koud en we waren bang. We hadden geen idee wat ons te wachten stond.”
Onverwacht weerzien
“Op dit nieuwe adres werden we gastvrij ontvangen door Henk en Tony Kaizer. Geweldige mensen die veel Joodse mensen onderdak boden. Hier was nog plek voor ons. En: hier volgde compleet onverwachts een heftig weerzien. Want ook mijn moeder, oma, tante en oom zaten hier ondergedoken. Dat moment van weerzien is gewoon niet te beschrijven. Het was zo emotioneel. Dikke tranen. Zo ongelooflijk fijn! Mijn moeder vertelde dat ze samen met mijn vader werd opgepakt bij een onderduikadres in Den Haag. Zij wist er te ontsnappen, door het wc-raampje. Hoe het mijn vader was vergaan ontdekten we na de oorlog pas.”
Bonen en tulpenbollen
“De hongerwinter was echt een vreselijke tijd. Een molenaar uit Alkmaar fietse elke week op zijn fiets met houten banden naar Amsterdam. Met een zak bonen achterop de pakkendrager. Meestal werd die op de grens van Amsterdam van hem afgepakt. En enkele keer lukte het hem het eten bij ons te bezorgen. We aten de ene dag witte bonen en de andere dag bruine bonen. En de derde dag tulpenbollen met essence (voor de smaak). ‘s Nachts pikten we met olie doordrenkte houten blokjes uit de tramrails. We waren dan doodsbang. Maar daarmee kon wel de kachel branden om het eten klaar te maken.“
Voedselbonnen voor de gaarkeuken
“Met mijn blonde haren (ik zag er niet Joods uit) mocht ik naar de gaarkeuken om eten te halen. Met de voedselbonnen van de mensen die ons onderdak boden. Daar ging ik dan met een pannetje, voor een beetje aardappelschilsoep. Dat is niet lekker kan ik je vertellen. Maar we waren blij dat we iets hadden. Er stond altijd een lange rij. In de goot zag ik mensen liggen die waren overleden door de honger en de kou. Ze werden op handkarren gegooid en afgevoerd. Angstig en oneerbiedig. Dat doet je wel wat, als twaalfjarig meisje. Verschillende malen moesten we ons op de zolder van de inrichting verstoppen. En dan heel stil zijn, zodat we niet gevonden zouden worden door de Duitsers. Ons hart klopte dan in onze keel.”
Vrijheid moet je koesteren
“En toen was daar de bevrijding: op 5 mei 1945. Juichend werden de bevrijders binnengehaald. Ze reden in militaire voertuigen met vlaggen door de straten en deelden chocolade en sigaretten uit. Het was feest! Maar al snel realiseer je je: waar zijn al die mensen gebleven die nog niet terug zijn gekomen? Dan is de vreugde snel getemperd. Mijn vader heeft de oorlog niet overleefd. Later ontdekten we dat hij bij Westerbork nog een ontsnappingspoging ondernam. Maar hij had minder geluk dan mijn moeder. Hij werd opnieuw opgepakt en is vergast in Sobibor. Ook tantes, ooms, neefjes en nichtjes werden omgebracht in de kampen. Vrijheid, dat heb ik wel ervaren, kun je eigenlijk pas waarderen als het je ooit is afgenomen. Vrijheid moet je koesteren, je leven lang.”
Nog nooit zo lang zo stil
Het is stil in de klas in Mariaheide. De kinderen zijn onder de indruk. Het verhaal van Renée heeft ze geraakt. Er worden vragen gesteld. “Hadden jullie toen genoeg kleren, en tandpasta? Wie bedacht jullie schuilnaam? Heeft u de Jodenster die u moest dragen nog? ” Eén van de leerlingen sluit af. “Ik vind het heel bijzonder. Het is nog nooit zo lang zo stil geweest in de klas. Bedankt dat u dit aan ons wilde vertellen!” Diezelfde ochtend leren de kinderen dat in Mariaheide ook een Joodse familie ondergedoken zat. Het verrast ze enorm. “Is dat écht waar?!” Daarmee komt de geschiedenis nog dichterbij. Juf Elise laat weten dat haar leerlingen na het indrukwekkende bezoek nog verder in het verhaal zijn gedoken. Ook gingen ze kijken bij dat ene huis, waar de onderduikers zaten. Dat huis bij hen om de hoek. Want zo dichtbij is de wereldgeschiedenis.
Foto's: Renée (links) met haar zus Jetty en met haar echtgenoot Hans. Op de tekening de zusjes Renée en Jetty.
Na de oorlog
Na de bevrijding gaat Renée samen met haar moeder en zusje bij haar oom en tante in Amsterdam wonen. Daar ontmoet ze een aantal jaar later de man met wie ze zal trouwen: de Veghelse ondernemer Hans Wolf. Ook binnen zijn Joodse familie vielen oorlogsslachtoffers, waaronder zijn broer Nico. De vader van Hans had een zakkenfabriek aan de Veghelse haven. Na de oorlog moest hij zijn eigen fabriek terugkopen. Later neemt Hans de zaak over, en maakt er samen met Renée een succesvol bedrijf van. Renée en Hans krijgen samen drie kinderen en er volgen kleinkinderen en achterkleinkinderen.
Jarenlang legt haar man met Dodenherdenking namens de Joodse gemeenschap een krans bij het oorlogsmonument in Veghel. Sinds zijn overlijden leggen de nakomelingen van Renée en Hans deze krans. Renée is een waardevol lid van de Werkgroep Dodenherdenking Veghel. De afgelopen jaren bezocht Renée tientallen scholen in Meierijstad en daarbuiten om haar verhaal te delen. Voor een documentaire werd ze geïnterviewd door schrijver Arnon Grunberg. “Ik blijf mijn verhaal delen zolang ik het kan. Dat wordt steeds emotioneler, heel gek is dat. Je zou zeggen, ik heb het nu zo vaak verteld, nu weet ik het wel. Tja, je weet het inderdaad wel, maar toch voelt het steeds indringender.”
(februari 2023)